review
The Idol
Conclusie
The Idol is een mooie, ontroerende en bij vlagen uiterst grappige film over de jeugdjaren van de Palestijnse Muhammad Assaf.Het is soms lastig voor te stellen dat er in het Midden-Oosten nog een wereld naast het geweld van de oorlog bestaat. Een wereld, bijvoorbeeld, waarin de Palestijnse jeugd zich rondom te televisie schaart om naar Idols te kijken. En naar Muhammad Assaf, die het programma wist te winnen en zich op 23-jarige leeftijd Arab Idol mocht kronen. Met The Idol, een film over het leven van Assaf, eert regisseur Hany Abu-Assad niet alleen de Palestijnse popicoon, maar ook de veerkracht van een natie wiens kinderen opgroeien in oorlog.
The Idol begint rustig en onbezorgd wanneer Assaf (gespeeld door Qais Atallah) 10 jaar oud is. Samen met zus Nour (Hiba Atallah) speelt hij in de kapotgeschoten straten van Gaza. Tijdens het vele, goedaardige gekibbel met zijn zus verwijt Nour hem niet ambitieus genoeg te zijn. Met een stem als de zijne kan hij zijn brood verdienen, vindt ze. Ze krijgt gelijk. Niet veel later zien we de jonge Assaf met een begeleidend bandje zingen op bruiloften en partijen. Het is een vertederend gezicht en de jonge acteur verdient zeker een pluim voor de wijze waarop hij een eigenwijze Assaf neerzet. Echter, langzaam maar zeker maakt de zorgeloze sfeer plaats voor somberheid en verdriet als Assafs familie tegenslagen te verwerken krijgt.
De film maakt een sprong in de tijd en wanneer Assaf weer in beeld komt is hij flink wat ouder. Als taxichauffeur probeert hij genoeg geld te verdienen om het gezin te ondersteunen. Het zingen heeft hij ondertussen maar op de lange baan geschoven. Totdat hij hoort van audities in Egypte. Hij ziet zijn kans schoon, weet een vals visum te bemachtigen en sluipt de grens over. Vanaf dit moment neemt de spanning een vogelvlucht, mede door het slimme camerawerk en de onheilspellende muziek.
Tijdens de tocht door Egypte komen veel actuele thema’s aan bod. De strijd tussen de oude, religieuze garde en de normen en waarden van de jongere generatie, bijvoorbeeld. En het schuldgevoel wanneer Assaf geniet van zijn succesvolle leven terwijl zijn land moet lijden. Het zet aan het denken. Is The Idol wel een luchtige biografie van een populaire zanger, of zit er onder die laag een kritisch betoog tegen de veranderende oosterse maatschappij?
Eigenlijk maakt het eigenlijk weinig uit. The Idol is zowel grappig als ontroerend, mooi als hard en opmerkelijk als intrigerend. Zeker voor het westerse oog zijn alleen al de beelden van de uitgestrekte zandvlakten en stoffige zijstraatjes van de steden uit onze reisgidsen de moeite waard. Met veel oog voor detail zet Abu-Assad het decor neer waarin Muhammad Assaf zich opwerkt tot grote naam onder de zangers. Ook leuk zijn de verschillen tussen de Arabische versie van Idols en onze westerse variant. Een mooi contrast tussen verschillende culturen en hun benadering van hetzelfde onderwerp.
Uiteindelijk zal menig kijker de filmzaal met een lach op het gezicht verlaten. Hoewel de film soms zware thema’s aansnijdt blijft de regisseur er nooit lang bij hangen. De innemende Assaf (zowel jong als oud acteren erg sterk) en de vrolijke muziek maken het verhaal licht genoeg om bij vlagen voor een komedie door te gaan en de opzwepende Arabische muziek maakt het geheel prima af.