nieuws
Ruimte voor nieuwe stemmen: een verslag van het Vlaamse Film Festival
Van 7 tot en met 10 mei was het Louis Hartloopercomplex, in de woorden van directeur Jos Stelling, vier dagen lang Vlaams grondgebied. In samenwerking met de VPRO bracht het Utrechtse filmhuis voor het tweede jaar een ode aan de cinema van onze zuiderburen. Waar ik vorig jaar tevergeefs probeerde deze wonderlijke filmwereld te duiden, is er na een tweede editie van het Vlaamse Film Festival tijd om een voorzichtige poging te wagen de richting van de Vlaamse cinema in kaart te brengen. Ik zal me vast indekken: door het overvolle programma heb ik lang niet alles kunnen zien, er zijn ongetwijfeld talloze voorbeelden die mijn bevindingen onderuit halen. Een ding is echter zeker: het Vlaamse Film Festival brengt Vlaamse cinema in de breedste zin van het woord, met een programma dat varieert van animatie tot documentaire en een randprogrammering met live muziek, interviews en workshops. Als kers op de taart werd het festival gesponsord met duizenden gratis (!) flesjes Duvel.
Het allereerste wat opvalt ten opzichte van vorig jaar, zal niemand die het voorgesprek bij openingsfilm Image heeft bijgewoond zijn ontgaan: de blanke hegemonie binnen de Vlaamse film is niet meer. In hun debuutfilm proberen Adil El Arbi en Bilall Fallah de stereotypen over de Marokkaanse jeugd te nuanceren in een confrontatie tussen een rapper en straatheld (Nabil Mallat), een idealistische journaliste (Laura Verlinden) en haar sensatiebeluste werkgevers. Hoewel de film soms wat formularisch aandoet, is de bevlogenheid die van de film uitgaat aanstekelijk en heeft Mallat het in zich om de Belgische Nasrdin Dchar te worden – zijn ruwheid maakt hem zelfs iets interessanter. Brothers, de kortfilm uit 2011 van dezelfde makers, is nog beter. Niet alleen hun Marokkaanse, maar ook hun islamitische achtergrond is een belangrijk onderdeel van deze modern-klassieke vertelling over twee broers die elkaars tegenpolen zijn.
Het zijn echter niet alleen etnische minderheden die langzamerhand een plaats binnen het Vlaamse filmlandschap aan het veroveren zijn. De documentaire Before the Last Curtains Falls toont de laatste opvoering van de voorstelling Gardenia, een choreografie van Alain Platel die werd opgevoerd door transseksuelen en homoseksuelen op leeftijd. Openhartig vertelt ieder zijn verhaal, van geslachtsoperaties en prostitutie tot aarzelende coming-outs en bindingsangst. Behalve dat de documentaire erg nieuwsgierig maakt naar de voorstelling – helaas wordt deze al sinds 2012 niet meer opgevoerd – is het een intrigerend portret van hoe transseksualiteit beleefd werd in tijden waarin dit een nog groter taboe was.
Een interessante coming-outkortfilm is Kus Me Zachtjes, het verhaal van Jasper, die samen met zijn ouders bejaardentehuizen afgaat, alwaar vaderlief zijn grootste hits ten gehore brengt. Het autobiografische gehalte is hoog: regisseur Anthony Schatteman is de zoon van Johan Schatteman van het duo Schatteman & Couvreur, dat in 1997 de Soundmixshow won en vervolgens stad en land afreisde met tenenkrommers als Amigos Para Siempre en Goodbye My Love Goodbye.
Toegegeven, de volgende bevinding is wellicht psychologie van de koude grond, maar het is op zijn minst opmerkelijk dat veel van de (kort-)films de ouder-kindrelatie behandelen, veelal vanuit het oogpunt van het kind. In L’infini van Lucas Dhont bijvoorbeeld komt een vader terug bij zijn vrouw en zoon, maar weet zich niet de juiste houding aan te meten ten opzichte van zijn vrouw, in Ann-Julie Vervaekes Le Pli dans l’Espace weigert een meisje haar nieuwe stieffamilie te accepteren en klampt ze zich vast aan het verleden. In beide films (en vele andere films op het festival) wordt zowel Vlaams als Waals gesproken: onder de films lijkt een oproep te sluimeren van een nieuwe generatie filmmakers aan hun ouders die het land versnippert hebben. De vraag rijst wanneer het festival de naam zal veranderen naar het Belgische Film Festival.
Al wie na al deze vernieuwingen somberend terugverlangt naar de ’typisch Vlaamse film’, de films over de onbehulpen burgerman of marginaal: niet getreurd, ze zijn niet verdwenen. Het beste voorbeeld is het tragikomische pareltje De Smet van Thomas Baerten en Wim Geudens, de winnaar van de publieksprijs voor beste kortfilm. Het leven van de drie titelgebroeders bestaat uit sigaretten klikken, veel vlees eten en op topniveau kaarten in de lokale kroeg. De komst van een overbuurvrouw luistert het leven van een van de broers op, maar wanneer door zijn afwezigheid de andere broers de eerste prijs van het kaarttoernooi mislopen, besluiten ze in te grijpen. De heerlijk gestileerde film wordt vergezeld van een dito soundtrack met acapellazang en het even aanstekelijke als abjecte hitje ‘Ça c’est la vie’ van charmezanger Danny Fabry.
De troosteloosheid van de Vlaamse provincie zoals bekend uit Ex Drummer en De Helaasheid der Dingen is terug te vinden in de zwartgallige comedy-of-errors Wien for Life van Alidor Dolfing, de artiestennaam van het regisseursduo Mark Bouwmeester en Nyk Dekeyser. Wie bang is dat alle multiculturaliteit het rijke Roomse leven uit de Vlaamse cinema heeft verdrongen, kan rustig gaan slapen. In de Naam van de Kater (Thijs de Block) en Metonymia (Ivo Neefjes) bewijzen Herman Finkers’ stelling dat protestanten de Bijbel wellicht beter kennen, maar katholieken de Bijbel beter begrijpen.
Hoe je het ook went of keert, de Vlaamse cinema zit vol leven en biedt ruimte voor vernieuwing en traditie. Zo ook het festival, dat volgend weekend neerstrijkt in het Amsterdamse Kriterion. De innerlijke worsteling blijft of ik een jaar kan wachten op de nieuwe editie, of dat ik toch beter naar het zuiden kan afreizen om de Vlaamse cinema in zijn natuurlijke habitat te ervaren.